Op 2 april heeft het Grondwettelijk Hof een aantal artikelen uit de Antidiscriminatiewet (AD-Wet) vernietigd. Het Hof stelt in het arrest 64/2009 dat werknemers niet mogen gediscrimineerd worden omwille van hun syndicale overtuiging. Dit zou normaal een reden moeten zijn om te juichen ware het niet dat deze uitspraak wel eens collateral damage zou kunnen veroorzaken.
De achtergrond
De wetgever heeft naast discriminatie op grond van ras en geslacht in een aparte wet een aantal andere vormen van discriminatie verboden, namelijk op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst. De "syndicale overtuiging" en "het lidmaatschap van een vakbond" ontbreken echter prominent in het lijstje. LBC/CNE vocht deze nalatigheid dan ook aan voor het Grondwettelijk Hof.
De argumenten
In eerste instantie werd opgeworpen dat de wet een gesloten lijst van discriminatiegronden omvat. Dat impliceert dus dat je alleen maar een discriminatie kan aanvechten indien er een verband is met de lijst. Wanneer een werkgever bijvoorbeeld fan is van FC Antwerp en een bediende ontslaat omdat deze supporter is van Germinal-Beerschot dan heb je alleszins in de AD-Wet geen aanknopingspunt om dit te betwisten. Het lijkt dan ook logisch(er) dat een werkgever altijd een reden zou moeten opgeven voor ontslag en dat de rechter deze dan zou kunnen toetsen. In de parlementaire voorbereiding werd het werken met een open systeem evenwel uitdrukkelijk verworpen. Dit zou leiden tot te veel rechtsonzekerheid. Het Grondwettelijk Hof volgt de wetgever en verwerpt de vordering van LBC op dat punt. Het lijstsysteem mag blijven.
Het tweede argument betrof het ontbreken van enige verwijzing naar de vakbondsvrijheid.
Tijdens het schrijven van de wet werden de amendementen die tot doel hadden "het lidmaatschap van een vakorganisatie" en "vakbondsaciviteit" op te nemen, verworpen. De wetgever meende dat deze rechten al voldoende beschermd waren door andere regelgeving. Het Grondwettelijk Hof stelt evenwel dat de bescherming van de slachtoffers veel minder uitgebreid is wanneer men zich beroept op andere teksten dan de AD-Wet. Het vernietigt dan ook (o.a.) het artikel 3. En juist in dat artikel staan de discriminatiegronden limitatief opgesomd.
Gevolgen
De overheid zal dus niet anders kunnen dan de wet opnieuw aan te passen. Door de vernietiging zitten we immers - bij gebrek aan lijst - tijdelijk met een algemeen discriminatieverbod. De vraag is evenwel hoe de regering een en ander zal formuleren. Indien er alleen wordt verwezen naar "lidmaatschap van een vakbond" dan verandert er nauwelijks iets. Zo'n discriminatieverbod staat immers reeds in de CAO nr. 95. De werknemer die het slachtoffer is van een dergelijke discriminatie zal door middel van de AD-Wet alleen over meer mogelijkheden beschikken om de werkgever aan te pakken. De kans is echter klein dat iemand zo stom zal zijn om een werknemer te ontslaan omwille van het feit dat hij bij een vakbond is aangesloten. Indien evenwel "syndicale overtuiging" in de wet zou worden ingeschreven, ligt de zaak iets anders. Dat impliceert immers dat elk onderscheid op grond van syndicale overtuiging alleen nog maar geoorloofd zal zijn in zoverre hiervoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. En hier zit een addertje onder het gras.
Misschien zullen sommigen zich hierop beroepen om de "voordelen aan gesyndiceerden" aan te vechten. Dit zijn voordelen waarop men (alleen maar) recht heeft als lid van een representatieve organisatie (bv. de vakbondspremies). In het verleden hebben zowel het Hof van Cassatie als de Raad van State gesteld dat het beperken van voordelen tot leden van een representatieve organisatie niet noodzakelijk laakbaar is, in zoverre het voordeel niet disproportioneel is. Een tussenkomst in de lidgelden via een vakbondspremie kan dus. Tot op heden werd de praktijk evenwel alleen maar getoetst aan de Wet op de Verenigingsvrijheid. Nu zal de AD-Wet het referentiepunt worden en dat verandert een en ander. Uiteraard kan men aanvoeren dat een werkgever er belang bij heeft dat de representatieve organisaties sterk blijven (en dat alleen hun leden dus de premies mogen krijgen). Maar is dat een objectief criterium? Men kan immers de redenering ook omdraaien en stellen dat de representatieve organisaties maar groot kunnen blijven omdat hun leden profiteren van dergelijke voordelen. Dat ziet er dus niet al te best uit.
De bonden moeten ook niet hopen dat ze in het internationale recht veel steun zullen vinden. Constructies waarbij werkgevers of de overheid geld pompen in vakorganisaties worden meestal met een scheef oog bekeken.
LBC heeft gescoord; de toekomst zal uitwijzen of het al of niet in eigen doel was.