Inhoudsopgave

5. De crisis van 1923

De nederlaag van Duitsland in de eerste wereldoorlog had enorme politieke, sociale en economische gevolgen. De geallieerden waren vastbesloten om hun deel van de buit binnen te rijven bij de plundering van het verslagen Duitsland. In het verdrag van Versailles dat in 1919 ondertekend werd stond duidelijk dat het Duitse militarisme moest vernietigd worden en de Duitse economie een aderlating moest krijgen. Als compensatie voor de geallieerden werden de Duitse kolonies onder hen verdeeld. De begunstigden waren Italië, Frankrijk, België, Japan en Groot-Brittannië dat het merendeel kreeg. Het Duitse grondgebied werd uiteengereten: de mijnen van de Saar werden overgedragen aan Frankrijk, net als Elzas-Lotharingen met zijn twee miljoen inwoners en drie vierde van de Duitse ijzerproductie. Het zuidelijke deel van Silezië, met zijn industrie en mijnen werd overgemaakt aan Polen, het noordelijke deel van Sleeswijk ging naar Denemarken.

De geallieerde naties legden beslag op 5.000 kanonnen, 30.000 machinegeweren, 3.000 mijnenwerpers, 2.000 vliegtuigen, 100 onderzeeërs en 8 kruisboten. Het Duitse leger werd drastisch ingekrompen tot 100.000 man, een aantal dat volstond om te gebruiken tegen de revolutie.

In mei 1921 eisten de koppige geallieerden de volledige herstelbetaling van 132.000 goudmarken. Als er onoverkomelijke problemen rezen om dat te betalen en om “hun vrijgevigheid te tonen” aanvaarden ze betaling in natura. Aan Groot-Brittanië moest Duitsland ton per ton en soort bij soort al de schepen leveren die gedurende de oorlog waren verloren gegaan, Frankrijk kreeg 5.000 treinmachines, 150.000 treinwagons, 10.000 camions en 140.000 koeien. De Belgen werden ook betaald in vee. Duitsland werd compleet vernederd en economisch uitgekleed door de geallieerden. De Duitse burgerij slaagde erin om reuzewinsten te maken door de inflatie, terwijl de meerderheid van de bevolking zware ontbering en hongersnood trotseerde.

Frankrijk bezet de Ruhr

De herstelbetalingen werden een ondraaglijke last voor de economie. In januari 1923 schortte Duitsland de betalingen op. Enkele dagen later zond de Franse eerste minister Poincaré 60.000 troepen onder leiding van generaal Degoutte om de Ruhr te bezetten. Dit belangrijkste industriecentrum van Duitsland produceerde 80% van de staalproductie en 71% van de kolen.

De nationale verontwaardiging verspreidde zich als een bosbrand door geheel Duitsland; in Berlijn alleen waren er een half miljoen betogers. Onder druk van de bevolking organiseerde de regering een campagne van passief verzet. Ze vroegen aan de arbeiders in de Ruhr om niet met de Fransen samen te werken en om het hen zo moeilijk mogelijk te maken bij de bezetting. Verschillende manieren om weerstand te bieden zoals stakingen, langzaam aan acties en sabotage deden de Fransen vertraging oplopen. Zij antwoordden met 10.000 ontslagen in de eerst zes maanden van 1923. Een golf van militantisme overspoelde de steden van midden-Duitsland toen de inflatie omsloeg in hyperinflatie. De levensstandaard van de bevolking maakte een diepe duik, terwijl de industriebazen als Thyssen, Krupp en Stinnes steeds grotere winsten maakten. Stinnes kocht zich een enorm industrieel imperium op krediet dat later betaald werd met waardeloze marken. Zich in de handen wrijvend argumenteerde hij met overtuiging: “Ook in de toekomst zullen wij het wapen van de inflatie moeten gebruiken…”

De prijs van een brood in Berlijn steeg van 0,63 mark in 1918 tot 250 mark in januari 1923. Daarna begonnen de prijzen helemaal de pan uit te swingen; een brood kostte 3.465 mark in juli, 1,5 miljoen in september en 201.000 miljoen in november 1923!

Er waren wasmanden met waardeloos geld nodig om de strikte basisbehoeften te kopen. De arbeiders vertrokken zodra ze hun loon hadden ontvangen om het te besteden voor het waardeloos was geworden. Bankbiljetten van een miljoen mark werden gebruikt als behang. Een commentator legde het als volgt uit: “Een object dat vroeger 24 cent heeft gekost wordt nu geprijsd aan een bedrag dat vroeger driemaal de totale rijkdom van Duitsland was!” Tegen het midden van 1923 had de Reichsbank 300 papierfabrieken en 150 drukkerijen nodig om geld te drukken. Degenen die een vast inkomen hadden kwamen om van de honger. De Duitse kleinburgerij werd door elkaar geschud en keek wanhopig uit naar de arbeidersbeweging om een oplossing te bieden.

De beweging die begon als een nationaal verzet tegen de Fransen veranderde in de hevigste klassenstrijd die Duitsland ooit had gezien. In Essen probeerden op 23 maart 53.000 arbeiders van de Krup-fabrieken de Franse troepen tegen te houden die camions met levensmiddelen in beslag namen. Het conflict leidde tot 13 doden en 40 gewonden. In Mülheim bezetten de arbeiders op 13 april het stadhuis, installeerden er een arbeidersraad en probeerden een arbeidersmilitie te organiseren.

In mei ontstond doorheen geheel het land een enorme stakingsgolf om het ontslag van de regering van Cuno te eisen. De Duitse arbeiders begonnen meer en meer naar de communistische partij uit te kijken om hen leiding te geven. Alle voorwaarden voor een revolutie begonnen nu snel te rijpen. Spijtig genoeg was de KPD niet in staat de gewijzigde toestand correct in te schatten. Radek sprak op het centraal comité van mei de volgende woorden: “Vandaag zijn we niet in staat om de dictatuur van het proletariaat te vestigen. De noodzakelijke voorwaarde ontbreekt: de bereidheid tot revolutie bij de meerderheid van de proletariers”!

In augustus bereikte de inflatie een nieuw hoogtepunt. Prijzen verdubbelden nu binnen enkele uren. Spontane stakingen, ongeveer drie miljoen stakers in totaal mondden uit in een algemene staking, die begon in Berlijn en zich verspreidde over het land. De eensluidende eis van de stakers was het aftreden van de regering Cuno, die alles wat rot was in Duitsland belichaamde. Met uitzondering van de staking tegen de Kapp-putsch was deze staking de grootste en meest intense die Duitsland ooit gekend heeft. Uit pure wanhoop keerden honderdduizenden zich af van de sociaaldemocratie en dreven in de richting van de KPD. Op 12 augustus diende de regering van Cuno zijn ontslag in. De communistische leiders konden de verandering in de situatie niet langer ontkennen. Tegen het eind van de maand werden ze naar Moskou geroepen om de gewijzigde toestand te bespreken. Ondertussen bleef de voornaamste theoreticus van de KPD, Thalheimer, nog altijd spreken van “een lange weg vooruit”.

De voorbereiding van een opstand

Tijdens discussies met de Duitse communisten kwamen de leiders van de internationale tot de conclusie dat revolutie snel dichterbij kwam en dat het nodig was om de technische voorbereidingen te treffen voor een opstand. Om het routinisme van de KPD te breken drong Trotski erop aan dat de partij hiervoor een datum zou vastleggen. Dit werd echter afgewezen door Radek en de KPD-leider Brandler. De Duitse partij had al een geheim militair apparaat opgericht, M-Apparat genoemd, dat werd versterkt door experten van het rode leger. Gedurende dat jaar organiseerden ze in vele steden en fabrieken gewapende verdedigingsgroepen, de zogenaamde “proletarische honderden”. In mei waren er 300 en tegen oktober al 800 dergelijke groepen, 100.000 man in totaal. Deze groepen ontstonden voor het eerst in de campagne rond de moord op Rathenau in1922.

Eind september spiraalde de inflatie volledig buiten controle. Het dagloon van een dokwerker in Hamburg bedroeg 17 miljard mark. De industriële productie begon snel ineen te zakken en de “weerstand” in de Ruhr kostte de burgerij veel te veel. Op 26 september kondigde de regering van Stresemann daarom het einde aan van de campagne van passieve weerstand.

De KPD ontwierp gedetailleerde plannen om deel te nemen aan de linkse sociaaldemocratische regeringen van Saksen en Thuringen. Zij wisten dat de linkse regeringen ernstig werden bedreigd door de rechtse centrale regering. Elke actie tegen deze regeringen zou worden gebruikt als aanleiding voor een revolutionair tegenoffensief. Er werden plannen gemaakt voor een nationale algemene staking, die de basis zou leggen voor een opstand. In oktober, bij de terugkeer van Brandler uit Moskou, vervoegden hij en twee andere communistische leiders de regering van Saksen. Drie dagen later traden afgevaardigden van de KPD toe tot de regering van Thuringen. De centrale regering kon dit alles niet aanvaarden. De situatie escaleerde.

Met de steun van president Ebert verhoogde de Reichswehr de druk op Saksen en Thuringen. Generaal Müller verordonneerde dat alle proletarische honderden zich moesten ontbinden en dat ze drie dagen kregen om de wapens in te leveren. Er werd geen gevolg gegeven aan dat ultimatum. Op 21 oktober trokken de troepen van Müller Saksen binnen. De climax naderde. De Saksische leiders van de KPD namen vlug contact op met de partij om de plannen voor een opstand te ontrollen.

In zeven haasten werd een vakbondscongres in Chemnitz gekozen als de plaats waar een defensieve nationale staking zou worden gelanceerd. Spijtig genoeg hadden de afgevaardigden die dat congres bijwoonden helemaal het contact met de vlug veranderende werkelijkheid verloren. Nadat Brandler sprak en een algemene defensieve staking bepleitte om Müller tegen te houden, kreeg hij een heftig weerwoord van de sociaaldemocratische minister Graupe. Deze dreigde dat de sociaaldemocraten de zaal zouden verlaten als de motie voor een algemene staking ter stemming werd gelegd. Na deze lugubere klucht oordeelde Brandler dat hij niets anders kon dan de plannen voor een algemene staking en een opstand op te geven. Weinige dagen later slaagden de regeringstroepen er in om zonder weerstand Zeigner, het hoofd van de Saksische regering, af te zetten. Een algemene staking die maar gedeeltelijk gesteund werd bloedde stilaan dood.

De opstand in Hamburg

Na het congres in Chemnitz en de beslissing om de opstand af te blazen zond de KPD boodschappers uit naar alle uithoeken van Duitsland om over de gewijzigde situatie te berichten. Jammer genoeg kwam de boodschapper die naar Hamburg was gezonden te laat en was de opstand daar al begonnen. Op 23 oktober bezetten 1300 leden van de KPD 17 politiekantoren in Hamburg en werden barricades opgericht in de arbeiderswijken. De volgende dag deden zij een oproep voor een algemene staking, die niet gevolgd werd. Gedurende drie dagen voerden honderden moedige communisten strijd tegen de politie in de Barmbeck en Schiffbek districten van Hamburg. Uiteindelijk zakte de opstand ineen.

Weer eens had de Duitse communistische partij de test van de geschiedenis niet doorstaan. Het was een verpletterende nederlaag en het ontmoedigde de arbeiders die van hen leiding hadden verwacht. Ze maakten van Brandler de zondebok en verwijderden hem uit de partijleiding. In maart 1924, op het vijfde congres van de Komintern kregen de leiders van de KPD de schuld van de nederlaag. Maar dat was maar een manoeuvre om te verbergen dat ook de leiders van de Komintern een grote verantwoordelijkheid droegen voor het debacle. Pas jaren later, nadat hij met Zinoviev had gebroken werd duidelijk wat de persoonlijke rol van Stalin was geweest. In een brief gericht aan Bukharin en Zinoviev schreef hij:

“Moeten de communisten er naartoe streven om de macht te grijpen zonder de sociaaldemocraten? Zijn zij volwassen genoeg daarvoor? Als vandaag om zo te zeggen de machtsstructuren van Duitsland ineenstuiken en de communisten zich er meester van maken, dan zullen ze met een klap ten val komen(…) de burgerij zal hen samen met rechtse sociaaldemocraten(…)vernietigen. Natuurlijk liggen de fascisten niet te slapen, maar het is in ons voordeel dat zij het eerst aanvallen(…) Ik denk dat de Duitsers moeten worden ingetoomd, we moeten hen niet aansporen.”

Ongetwijfeld waren Brandler en de rest van de KPD-leiding bang geweest om de uiterst-linkse dwalingen van 1921 te herhalen. Daarom bleven ze bij de strategie van het eenheidsfront en het geduldig winnen van de meerderheid van de arbeiders. Maar nu de toestand van de Duitse maatschappij drastisch veranderd was bleven zij zich houden aan de politiek van gisteren, zonder de partij te heroriënteren naar de nieuwe situatie. Maar de leiders van de internationale, Zinoviev en Bukharin in het bijzonder, hadden de plicht om de fouten van de Duitse communisten te verbeteren. In plaats daarvan hielden ze, samen met Stalin en Radek bewust de KPD in toom op het cruciale ogenblik. Nadien, in plaats van al de nodige lessen te trekken uit het gebeuren, spraken Stalin, Zinoviev over de nederlaag als een “episode” die niet zou verhinderen dat Duitsland zich verder in de richting van de revolutie zou bewegen onder leiding van de KPD, die nu illegaal geworden was. Hoewel ze verder Brandler met alle schuld bleven beladen zegden ze ook dat “men de situatie in 1923 had overschat.” Ze waren volkomen het noorden kwijt.

De lessen van Oktober

Terwijl de leiders van de Komintern probeerden hun aarzelingen en fouten in verband met Duitsland verborgen te houden gebruikte Trotski alle mogelijke manieren om de lessen van de nederlaag uit te leggen. In zijn artikel :”Door welke fase gaan we nu?” legt hij uit:

“Voor een revolutionaire partij is het zeer moeilijk om de overgang te maken van een periode van agitatie en propaganda die jaren kan duren, tot de directe strijd voor de macht bij middel van een gewapende opstand. Deze koerswending leidt onvermijdelijk tot een crisis binnen de partij. Iedere verantwoordelijke communist moet hierop voorbereid zijn. Eén van de manieren om die voorbereiding te doen is een grondige studie van al wat gebeurd is in de Oktoberrevolutie. Tot nu toe is op dit vlak bijzonder weinig gebeurd en de Duitse partij heeft bijzonder slecht gebruik gemaakt van de ervaringen van Oktober… In die periode groeide de politieke invloed van de partij automatisch. Het was nodig om een scherpe tactische bocht te nemen. Het was nodig om aan de massa’s en bovenal aan de partij zelf duidelijk te maken dat de tijd was aangebroken om onmiddellijk de machtsovername voor te bereiden.”

Trotski ging verder met de uitwerking van een aantal veranderingen die nodig waren om het hoofd te bieden aan de nieuwe situatie:

“Het was nodig om de groeiende invloed van de partij organisatorisch te consolideren en om steunpunten te creëren voor een directe aanval op de staat. Het was nodig om de volledige organisatie van de partij te baseren op de fabriekscellen. Het was nodig om cellen te vormen in de spoorwegen. Het was nodig om zeer scherp de noodzaak te bepleiten om te werken in het leger. Het was noodzakelijk, bijzonder noodzakelijk om de tactiek van het eenheidsfront volledig te heroriënteren naar deze taken, en ze zo een hoger tempo en een meer revolutionair karakter te geven. Op deze basis zou er werk moeten worden verricht van militaire en technische aard.”

“Het vastleggen van een datum voor de opstand kan enkel een betekenis hebben als al het voorgaande is gebeurd. Opstand is een kunst. En kunst vooronderstelt een duidelijk doel, een nauwkeurig plan en bijgevolg ook een tijdslijn. Maar het belangrijkste was: op het juiste ogenblik de tactische bocht maken naar de machtsovername. En dat is niet gebeurd. Dit was het belangrijkste en fatale manco.”

Vervolgens legde Trotski uit hoe de KPD, nadat ze haar vingers had verbrand aan de maartopstand, gedurende een lange tijd vermeed te praten over het begrip zelf om een revolutie te maken:

“Het politiek werk van de partij werd uitgevoerd aan een vredig tempo op het ogenblik zelf dat de ontknoping naderde. De planning voor de opstand werd gemaakt wanneer de vijand al de belangrijkste voorbereidingen voor de strijd klaar had en zijn positie kon versterken door gebruik te maken van de tijd die door de partij was verloren. Dan begon de militaire voorbereiding van de partij aan een opgeschroefd tempo, terwijl haar politieke activiteit verder ging aan hetzelfde vreedzame tempo. De massa’s begrepen de partij niet en konden er geen gelijke tred mee houden. Opeens voelde de partij dat er een kloof gaapte tussen hen en de massa’s en voelden ze zich verlamd. Hieruit volgde dat zij zich plotseling terugtrokken uit de klasseposities die ze hadden ingenomen en zich zonder strijd overgaven. Dat is de bitterste soort nederlaag die er is.”

Deze belangrijke bemerkingen werden later grondig verder uitgewerkt in Trotski’s briljante pamflet “Lessen van Oktober” dat hij publiceerde in september 1924. Hierin vergeleek hij de aarzelingen van de Duitse leiding met die van Kamenew en Zinoviev aan de vooravond van de Oktoberrevolutie.