Inhoudsopgave

3. Contrarevolutie steekt de kop op

In de meeste revoluties, als de gebeurtenissen elkaar opvolgen, komt er een fase waarin de massa’s voelen dat de verworvenheden van de revolutie hen uit de handen glippen. De voorhoede van het proletariaat, beseffend dat de situatie gevaarlijk wordt, begint dan ongeduldig te worden en probeert het initiatief terug in handen te nemen. Die toestand deed zich in Duitsland voor eind december 1918 en begin januari 1919.

Er bestaat een parallel met de Russische revolutie. Daar was er in juni en begin juli ook een voorhoede van arbeiders, vooral in Petrograd, die de voorlopige regering wilden omverwerpen. Tijdens de “juli-dagen” organiseerden arbeiders in het revolutionaire Petrograd massale gewapende betogingen tegen de regering van Kerensky. Ze reageerden daarmee op de provocatie van de regering die het regiment van de mitrailleurs naar het front wilde verplaatsen. Lenin zag het gevaar in van deze premature poging om de macht te grijpen. “We moeten bijzonder aandachtig en voorzichtig zijn, om niet in de val te lopen door een provocatie… één verkeerde stap van ons kan alles om zeep helpen.”

Toen ze zagen dat de revolutionaire arbeiders van Petersburg hun voorzichtig advies in de wind sloegen bleven de bolsjewieken echter niet aan de kant staan. Ze plaatsten zich aan het hoofd van de betogingen om ze een vreedzaam en georganiseerd karakter te geven. Dat belette niet dat de reactie de betoging deed uitmonden in een bloedbad en dat ze daarna de bolsjewieken buiten de wet stelde. Maar op die manier hadden de bolsjewieken toch de voorhoede van het proletariaat veilig gesteld. Hun krachtige en toch verantwoorde houding in deze gebeurtenissen leverde hen een enorm prestige op bij de arbeiders. Zo legden ze de basis die hen toeliet in oktober de meerderheid van de arbeiders en boeren achter zich te scharen en de revolutie te doen zegevieren.

In mei 1937 in Barcelona kende ook de Spaanse revolutie iets gelijkaardigs. Daar probeerde de republikeinse regering, onder druk van de Stalinisten die een contrarevolutionaire rol speelden, het telegraafkantoor uit handen te nemen van de anarchisten. Deze provocatie leidde tot een langdurig gewapend gevecht tussen beiden die eindigde in bloedige repressie en het buiten de wet stellen van de arbeiderspartij POUM. Ditmaal was er geen sterke bolsjewieke partij, die de schade kon beperken. Zo legde deze gebeurtenis de basis van de nederlaag van de Spaanse revolutie en van de uiteindelijke overwinning van Franco in 1939.

De “Spartacusopstand”

Begin januari was Berlijn in staat van crisis. De drie ministers van de USPD hadden net ontslag genomen uit de regering. Er circuleerden geruchten dat een putsch werd voorbereid, de campagne van extreemrechts tegen de Spartacisten was volop bezig en onder de voorhoede van de arbeiders groeide angst en ongerustheid. Na haar stichting voerde de communistische partij een heftige campagne tegen de sociaaldemocratische regering met het doel de socialistische revolutie te verstevigen en tot voltooiing te brengen. De reactie, samen met de rechtse ministers, bereidde een bloedige confrontatie voor met de Spartacisten en de Onafhankelijken. Zo wilden ze een fatale slag toebrengen aan de revolutie en de restauratie van het oude regime voorbereiden.

Toen hij in 1925 getuigde op een proces in München beschreef generaal Groener op de volgende wijze het complot tussen de generale staf, Ebert en Noske: “Op 29 december riep Ebert Noske op om de troepen tegen de Spartakisten te leiden. Op dezelfde dag verzamelden de Freikorpsen en was alles nu in gereedheid om de vijandelijkheden te beginnen.” Generaal Georg Marker vertelt in zijn memoires: “In de eerste dagen van januari was er op het hoofdkwartier van de generale staf een vergadering. Noske was er aanwezig, hij kwam net terug van Kiel. Met de leiders van de Freikorpsen werden de details doorlopen van de inname van Berlijn. Toen hij de opdracht kreeg af te rekenen met de arbeiders van Berlijn antwoordde Gustav Noske, die op 6 januari de titel kreeg van “volkscommissaris van defensie”, “Een van ons moet de bloedhond zijn.” Noske zou zijn nieuwe rol met satanisch plezier vervullen.”

Eind december had de antibolsjewistische liga een prijs van 10.000 mark gezet op het hoofd van Karl Radek, de afgevaardigde van de bolsjewieken in Duitsland. Terzelfdertijd werd een lastercampagne opgezet tegen Emil Eichhorn, het hoofd van de Berlijnse politie die ook lid was van de USPD. Hij had een nieuwe “linkse” politiemacht opgericht, bestaande uit 2000 arbeiders en soldaten. De campagne tegen deze man zou dienen als provocatie om de Spartacisten, de leden van de USPD en de Berlijnse arbeiders tot een premature actie te verleiden. Op 3 januari, na een reeks vervalste aanklachten, werd Eichhorn naar het ministerie van binnenlandse zaken geroepen waar zijn aftreden werd geëist. Eugen Ernst, een rechtse sociaaldemocraat, zou zijn plaats innemen. Zoals verwacht weigerde Eichhorn.

Op het ogenblik van deze provocatie was het Berlijns uitvoerend comité van de USPD in overleg met de revolutionaire arbeidersafgevaardigden. Onmiddellijk stemden ze een resolutie van steun voor Eichhorn. Daarna contacteerden ze de KPD om een gezamenlijke actie af te spreken. Nadat de regering weigerde op haar stappen terug te keren, besloten zij samen tot een massabetoging op 5 januari. Honderdduizenden arbeiders stapten die dag op naar het hoofdkwartier van de politie. Er werd een “revolutionair comité” gevormd met afgevaardigden van de Berlijnse USPD, de KPD en de revolutionaire arbeidersafgevaardigden. Ze kregen het bericht dat het Berlijnse garnizoen hen steunde en dat ze ook konden rekenen op steun van de troepen uit Spandau en Frankfurt. Het comité besloot daarom, gezien ze duidelijke steun hadden, om het ontslag te weigeren en om te pogen om de regering van Ebert, Noske en Scheidemann omver te werpen.

In december hadden revolutionaire arbeiders de lokalen van Vorwärts, de krant van de SPD, bezet. Men had hen kunnen overtuigen om te vertrekken, maar nu gingen ze over tot een nieuwe bezetting. Hierna werden andere drukkerijen bezet. De volgende dag gingen 500.000 arbeiders de straat op en waren vele grote bedrijven in staking. Het revolutionaire comité riep op tot nieuwe betogingen, was permanent in vergadering, maar deed dat zonder planning en zonder gedetailleerde strategie om zijn doelen te bereiken.

De arbeiders bezetten niet alleen de lokalen van Vorwärts, maar ook de drukkerij van de Reichstag, het hoofdkwartier van de spoorwegen, de voedselmagazijnen en tal van andere gebouwen. Zelfs de Reichstag werd voor korte tijd veroverd. Hierover schreef Noske later:

“Grote massa’s arbeiders …. Beantwoordden de oproep tot strijd. Hun geliefkoosde slogan “Weg, weg, weg” (met de regering) weerklonk opnieuw. Ik moest me door de processie begeven aan de Brandenburger poort en daarna nog eens aan Tiergarten, vlak voor het hoofdkwartier van de generale staf. Veel betogers waren gewapend. Aan de Siegessaule stonden verschillende camions met machinegeweren. Ik moest herhaaldelijk beleefd vragen om mij door te laten, omdat ik een dringende opdracht had. Telkens werd mijn verzoek ingewilligd. Indien deze menigten vastberaden en bewuste leiders gehad hadden, in plaats van windbuilen, was Berlijn tegen de middag in hun handen geweest."

Op dat ogenblik was de KPD officieel tegen het omverwerpen van de sociaaldemocratische regering. Gezien de krachtsverhoudingen op nationaal vlak zou dat puur avonturisme geweest zijn. Maar de algemene toon van haar blad Rote Fahne droop van de aanvallen op de regering en oproepen tot actie. Karl Liebknecht en Wilhelm Pieck waren de twee afgevaardigden van de KPD in het revolutionaire comité. Zonder goedkeuring van de partij steunden zij de resolutie die opriep tot een opstand. Liebknecht was een arbeidersleider, een man van de actie die zich liet leiden door de massabeweging. Hij was een gevoelsmatige revolutionair. Maar hij was geen theoreticus en ontbeerde het begrip van strategie en tactiek die nodig zijn om een revolutie te doen slagen. Het “revolutionaire comité” verzonk in eindeloze discussies, maar slaagde er niet in om duidelijke richtlijnen te geven aan de massabeweging, die begon aan kracht te verliezen. Dit voortdurende getwijfel en die besluiteloosheid hadden catastrofale gevolgen. Het proletariaat werd erdoor vertwijfeld en gedesoriënteerd.

De witte terreur

De krachten van de contrarevolutie hadden zich voorbereid op een bloedige confrontatie met de Berlijnse arbeiders. Op 10 januari opende een regiment van de Freikorpsen de aanval aan de Potsdammer Platz. Op 11 januari kwam Noske Berlijn binnen met een nieuw contingent troepen, geleid door monarchistische officieren. De regering was vastberaden om de gebouwen van de Vorwärts met geweld in te nemen. In de vroege uurtjes zetten ze zware artillerie en mortieren in. Dat veroorzaakte enorme schade en veel gewonden. Voor de rebellen werd de toestand hopeloos en de 300 arbeiders die overgebleven waren werden tot overgave gedwongen. Binnen de week vielen er 156 doden en honderden gewonden. In de woorden van Paul Fröhlich “was de witte terreur begonnen.”

De contrarevolutie handelde snel. Twee leiders van de KPD, Leo Jogiches en Hugo Eberlein werden onmiddellijk gearresteerd. Minister Scheidemann zette een prijs van 100.000 op het hoofd van Liebknecht en Luxemburg. De burgerlijke pers zorgde voor een stemming van opgeklopte razernij om “eens en voor altijd af te rekenen met deze bolsjewieken.” Zelfs de Vorwärts, de krant van de SPD, nam deel aan de hetze. Op 13 januari publiceerden ze een gedicht dat eindigde met de regels:

Honderden doden op een rij- Proletariërs!

Karl, Radek, Rosa en co,-

Geen enkele van hen is daarbij, geen enkele is daarbij!

Proletariërs!

Op 15 januari werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht gearresteerd door reactionaire Freikorps officieren. Ze werden “voor ondervraging” overgebracht naar het hoofdkwartier van de cavalerie. Liebknecht was de eerste die terug naar buiten werd gebracht en neergeschoten “omdat hij probeerde te ontsnappen.” Dan bracht men Rosa Luxemburg naar buiten. Toen ze het gebouw verliet deed een officier niet eens de moeite om te schieten; hij gebruikte zijn geweer om haar het hoofd in te slaan. Haar lichaam werd daarna in het Landwehr kanaal gegooid, waar het slechts op 31 mei werd teruggevonden. Met uitzondering van twee korte veroordelingen kwamen de officieren die verantwoordelijk waren voor deze moorden ongestraft vrij. Het Duitse proletariaat had twee van haar belangrijkste leiders verloren.

Sectairen hebben volledig verkeerde lessen getrokken uit de zogenoemde Spartacusopstand. Natuurlijk is het waar dat de toestand er helemaal anders had uitgezien als er in Duitsland een revolutionaire massapartij had bestaan zoals de bolsjewieken.

In zijn boek “The lost revolution” wrijft Chris Harman Rosa Luxemburg de volgende fouten aan:

“Haar tactische fouten kunnen niet worden teruggebracht naar januari of december, maar dateren uit een veel eerdere periode. Dat was in 1912 en 1916, toen ze niet inzag hoe belangrijk het was om een onafhankelijke revolutionaire socialistische partij op te bouwen… Lenin had nochtans herhaaldelijk gewezen op het belang van een politieke en organisatorische onafhankelijkheid van de revolutionairen tegenover de centristen…”

Dit is volledig verkeerd; Lenin wordt onzorgvuldig geciteerd en de ervaring van de bolsjewieken spreekt dit volledig tegen. Dat Rosa Luxemburg er niet in geslaagd was om een revolutionaire massapartij te uit te bouwen lag niet aan het feit dat ze niet vroeger gebroken had met de sociaaldemocratie om een eigen onafhankelijke sekte te stichten. Haar fout lag erin dat ze had nagelaten om veel vroeger binnen de SPD een goed georganiseerde en homogene tendens uit te bouwen. De Internationale Groep werd slechts in 1916 gesticht en was een losse federatie van verschillende groepen. In die zin onderschatte ze inderdaad het belang van organisatie.

Harman erkent niet dat het bolsjewisme gedurende zeer lange tijd werkte binnen de Russische sociaaldemocratische partij. Lenin’s bolsjewieken vormden de revolutionaire vleugel van de sociaaldemocratie en voerden een theoretische en politieke strijd met de mensjewieken binnen dezelfde organisatie. Pas in 1912 organiseerde de bolsjewieke fractie zich als een onafhankelijke partij. Op internationaal vlak beschouwde Lenin zichzelf als een volgeling van Kautsky, zelfs tot aan 1914. Op dat ogenblik was Rosa Luxemburg veel correcter in haar kritiek op Kautsky. Omdat zij in Duitsland verbleef had zij veel meer ervaring van de dagelijkse gedragingen van de man. Tot aan 1914 beschouwde Lenin de Duitse SPD onder de leiding van Bebel en Kautsky als het model voor elke partij van de tweede internationale. De kritieken van de bolsjewieken op de mensjewieken werden op dezelfde hoogte gesteld als de aanvallen van Kautsky op de revisionisten rond Bernstein.

Toen er communistische massapartijen ontstonden in Duitsland, Frankrijk en Italië ontstonden ze niet uit kleine groeperingen of sekten, geïsoleerd van de massaorganisaties, maar uit massale splitsingen van de sociaaldemocratie- de traditionele partijen van de werkende klasse. Ook waar dit niet het geval was konden de zelfde verbanden gelegd worden. De Britse communistische partij bleef een sekte omdat ze er niet in slaagde de arbeiders van de massaorganisaties, in het bijzonder de Labour partij, te winnen. Zelfs nadat de Britse communistische partij in 1920 gesticht was bleef Lenin aandringen dat de nieuwe partij zich zou affiliëren aan Labour. Dit standpunt werd ook aangenomen op het tweede congres van de communistische internationale. Waarom was dit? Het staat volkomen haaks op de interpretatie die Harman van Lenin geeft. Zeker, Lenin viel steeds de ideeën van de reformisten en de revisionisten aan, maar hij zorgde er daarbij steeds voor dat de krachten van het marxisme niet geïsoleerd geraakten van de arbeidersklasse. Wie dit niet doet vervalt in de steriele fouten van het sektarisme.

Na het bloedbad in Berlijn werden op 19 januari verkiezingen gehouden voor het nationale parlement. De KPD maakte de fout om die verkiezingen te boycotten. De SPD behaalde 11,5 miljoen stemmen, de USPD net iets minder dan 2,5 miljoen. Samen behaalden de twee arbeiderspartijen, die formeel stonden voor het marxisme en voor socialisme, ongeveer 45% van het totale electoraat. De rechtse burgerlijke partijen behaalden slechts 15% van de stemmen.

Eerst benaderde de SPD de USPD voor de vorming van een regering. Maar toen die weigerden wendden zij zich tot de Centrum partij en de Duitse Democratische partij. Die gingen niet alleen akkoord om toe te treden tot de regering, maar keurden zelfs een programma van socialisatie goed!

Na de nederlaag van de Spartacusopstand namen in vele provincies contrarevolutionaire krachten, bestaande uit Freikorpsen en andere “loyale” divisies, het initiatief om wet en orde te herstellen. In februari bezetten dergelijke troepen Bremen en verwijderden er met geweld de arbeiders- en soldatenraad. Dat werd gevolgd door militaire tussenkomsten in Bremerhaven en Cuxhaven. In de steden van midden-Duitsland gingen door de regering gesteunde troepen over tot de afzetting van de ene gemeenteraad na de andere. De arbeiders boden heftig weerstand. Hun verworvenheden konden slechts worden afgenomen na een bittere strijd. Duizenden vonden de dood in langdurige straatgevechten.

De Freikorpsen – semi-fascistische militaire formaties- waren opgericht in december 1918, onder leiding van reactionaire officieren uit de heersende klasse. Ze trokken de meest gedegenereerde huurlingen aan, die hun carrière waren begonnen door het bolsjewisme te bestrijden in de Baltische staten. Bij hun terugkeer in Duitsland droegen velen van dit uitschot van generaal Rüdiger von der Goltz’s “ijzeren divisie” nog het embleem van de swastika, afkomstig van de Baltische huurlingen, op hun helmen. Noske zou sterk op dit gespuis steunen om “wet en orde te herstellen”.

Eind februari werd in Berlijn een algemene vergadering gehouden van de raden om te beraadslagen over solidariteitsacties met de arbeiders van midden-Duitsland. De samenstelling van deze raden weerspiegelden de veranderde machtsverhouding binnen het proletariaat. De USPD en de KPD hadden nu samen meer afgevaardigden dan de SPD. In zijn nieuwe samenstelling eiste de vergadering het oprichten van een arbeidersmilitie, de ontbinding van de Freikorpsen en de vrijlating van alle politieke gevangenen. Met een meerderheid van 90% werd besloten tot een algemene staking om deze eisen te bekomen. Binnen de 24 uur brak een massale algemene staking uit in Berlijn.

Er werden barricades opgericht en er werd gevochten wanneer de Freikorpsen poogden die op te ruimen. De regering ging vlug tot de actie over en gaf Noske dictatoriale bevoegdheden over geheel het Berlijnse grondgebied. Onmiddellijk gaf hij 30.000 Freikorpsen de opdracht om Berlijn binnen te vallen. Op 9 maart besliste de arbeiders- en soldatenraad om de staking stop te zetten, maar dit maakte Noske en de Freikorpsen geenszins verzoenend. Noske verklaarde dat “iedereen die de wapens droeg door de regeringstroepen ter plaatse zou worden afgemaakt.” Tegen het einde van de gevechten waren er twee tot drieduizend doden onder de arbeiders en minstens 10.000 gewonden. Op 10 maart werd Leo Jogiches, de voorzitter van de communistische partij, vermoord in een politiekantoor “terwijl hij probeerde te ontsnappen.”

De Beierse republiek

Beieren was de eerste van de Duitse staten die zijn monarch aan de deur zette. Op 7 november werd Kurt Eisner in München de eerste president van de Beierse republiek. Eisner was lid van de USDP en was recent uit de gevangenis vrijgelaten. Het was een extreem onstabiel regime, wat weerspiegeld werd in het resultaat van de verkiezingen waarin de USDP slechts drie zetels haalde. Eisner slaagde er iets meer dan een maand in om zijn positie te behouden door te maneuvreren tussen zijn eigen partij, de SPD en de arbeidersraden. Op 21 februari werd hij vermoord door graaf Arco Valley, een rechtse officier.

De moord zorgde voor grote beroering doorheen Beieren. In Neurenberg en München waren er algemene stakingen en stapten gewapende arbeiders door de straten. Na een korte tijdspanne vulde de SPD het vacuüm op en vormde een regering onder leiding van Johannes Hoffmann. Kort daarna moest ook deze regering München ontvluchten en steun zoeken bij de Freikorpsen van Noske.

München werd ondergedompeld in een sfeer van semi-anarchie. De economie ging vlug achteruit en het werkloosheidscijfer bereikte de grens van 45.000. Zodra München op de hoogte was van de vestiging van een Sovjetrepubliek in Hongarije, stelde Ernst Toller, een toneelschrijver en leider van de USPD, voor om een regering te vormen op basis van de arbeiders- en soldatenraden. Maar deze zonderlinge regering, waar de KPD weigerde aan deel te nemen, werd geen serieuze kracht maar eerder een komische opera. De eerste daad die hun minister van buitenlandse zaken stelde bijvoorbeeld, was de oorlog verklaren aan Zwitserland. Zwitserland had immers geweigerd 60 stoomtreinen uit te lenen aan Beieren! Na zes dagen stortte dit regime in.

Ondertussen had Hoffmann 8.000 troepen verzameld die klaar stonden om naar München op te marcheren. In München zelf werd een staatsgreep van de republikeinse ordetroepen verijdeld door de arbeiders. De dreigende contrarevolutie dreef de massa’s naar links. In de woorden van Marx: “soms heeft de revolutie de zweep van de contrarevolutie nodig om vooruit te gaan.”

Massameetings in geheel de stad stemden resoluties om de macht over te hevelen naar de communisten. Aanvankelijk was de KPD bijzonder voorzichtig en weigerachtig om in te gaan op de oproepen om een Sovjetrepubliek te stichten. Maar uiteindelijk konden zij niet weerstaan aan de druk van de arbeiders. Net als bij de commune van Parijs gaven uitzonderlijke omstandigheden de macht aan de werkende klasse. Dat kan in elk gevecht gebeuren: soms heb je geen enkele keuze, zijn er geen ideale omstandigheden, maar ben je gedwongen stelling te nemen. De leider van de communisten, Eugen Levin toonde zich bereid om een regering te vormen, ondanks zijn voorbehoud ten opzichte van de strategie en tactiek. Op 7 april werd een Sovjetrepubliek gesticht, gesteund op de nieuw verkozen arbeidersraden in de fabrieken. De onmiddellijke taak ervan was de weerstand organiseren tegen de oprukkende troepen van Hoffmann.

Levin begreep dat de Sovjetrepubliek enkel zou kunnen overleven door de revolutie uit te breiden naar de andere steden van Beieren en ver daarbuiten. De arbeiders rechtten hun rug en schiepen moed uit de pas gevormde Sovjetrepubliek in Hongarije, het bestaan van sterke arbeidersraden in Oostenrijk, een stakingsgolf in de Ruhr en de noodtoestand in Stuttgart. De vrees van de burgerij wordt goed weergegeven door wat kolonel House op 22 maart in zijn dagboek schreef: “Bolsjewisme wint overal terrein. Hongarije is pas gevallen. We zitten op een open kruitvat en één vonk zou volstaan om het te doen ontploffen.”

Enkele weken voordien was in Moskou de nieuwe Communistische derde internationale, de wereldpartij van de socialistische revolutie, gesticht, wat de hoop op een vlugge uitbreiding van de revolutie over geheel Europa een boost gaf. In de woorden van Trotski:

“Het staat buiten kijf dat in het jaar van het eerste congres (1919) velen van ons -sommigen meer, anderen minder- erop rekenden dat een spontane opstand van arbeiders en boeren in de nabije toekomst de burgerij uit het zadel zou kunnen werpen…. dergelijke stemmingen en vooruitzichten werden door de objectieve situatie van die tijd bevestigd.”

Voor München was er in ieder geval geen alternatief. Het was beter om het gevecht aan te gaan en een communistische traditie te vestigen, dan te capituleren zonder weerstand te bieden. De troepen van Hoffmann omsingelden vlug de stad en zorgden dat er geen voedsel en brandstof meer binnenkwam. Terwijl in de stad aan alles gebrek was en de ontevredenheid groeide werden de contrarevolutionaire troepen versterkt door 30.000 Freikorpsen van Noske. Op 1 mei werd München “bevrijd”. De laatste boodschap van de communisten luidde: “Maak het de beulen niet gemakkelijk. Verkoop jullie leven duur.” Meer dan duizend arbeiders vonden de dood in straatgevechten. De communistische leider Eugen Levin hield voor zijn executie een uitdagende toespraak, die eindigde met: “Ik weet reeds lang dat wij communisten met de dood rekening moeten houden. Jullie heren komt de taak toe om te beslissen of mijn leven nog verlengd wordt of dat ik Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg moet vervoegen. Jullie kunnen mij doden, maar mijn ideeën zullen blijven leven.” Massa’s revolutionairen werden doodgeschoten door inderhaast opgerichte krijgsraden van de Freikorpsen, anderen werden doodgeschopt of met bajonetten afgemaakt. Slechts enkele leiders ontsnapten aan de “witte terreur”.