Inhoudsopgave

5. De evolutie van het marxisme na Marx tot 1945

De Internationale Arbeidersassociatie

De ontwikkeling van het kapitalisme en de burgerij ging gepaard met de ontwikkeling van de krachten die het zaad van hun ondergang in zich meedroegen: de arbeidersklasse en de arbeidersbeweging. De arbeidersbeweging ontstond vrij snel als reactie op de kapitalistische uitbuiting; eerst op lokaal, dan nationaal en uiteindelijk internationaal vlak. De ontwikkeling van de arbeidersklasse en haar organisaties groeide mee met de evolutie van het kapitalisme zelf, dat via de wereldmarkt en het imperialisme steeds globaler werd. De werkende klasse had nood aan een internationale organisatie om weerstand te bieden tegen het mondiale kapitalisme.

Marx en Engels richtten in 1864 de Internationale Arbeidersassociatie (IAA) op, de eerste poging tot een internationale koepelorganisatie van de arbeidersbeweging. De IAA was een heel heterogene organisatie die zowel marxisten, anarchisten, syndicalisten als radicalen herbergde. Hoewel deze Eerste Internationale de grondslagen legde voor een arbeidersinternationale, vormde ze nooit een massaorganisatie van de werkende klasse. In 1876 werd de IAA opgedoekt na de bloedige nederlaag van de Commune van Parijs (1871) en toenemende interne verdeeldheid, vooral tussen marxisten en anarchisten.

De Tweede Internationale

In de daaropvolgende periode schoten in de meeste geïndustrialiseerde landen arbeiderspartijen als paddenstoelen uit de grond. In 1889 ontstond dan ook de Tweede Internationale die miljoenen arbeiders herbergde en, in theorie, op een revolutionaire marxistische leest geschoeid was. De periode tussen de Commune van Parijs en de Eerste Wereldoorlog vormde in het Westen echter een periode van reformisme en niet van revolutie. In plaats van een reeks opeenvolgende kapitalistische crisissen, ontstond er een economische bloei, waar vooral de burgerij en hoge middenklasse de vruchten van plukten. Maar deze economische vooruitgang betekende ook dat de socialistische partijen beperkte hervormingen konden doorvoeren, die ten goede kwamen van de arbeidersklasse.

De belangrijkste partij van de Tweede Internationale was de SPD, de Sozialdemokratische Partei Deutschlands. De confrontatie met de sterke Duitse staat van Bismarck maakte van de Duitse arbeidersbeweging een staat binnen de staat, ondersteund door eigen mutualiteiten, vakbonden, kranten en tijdschriften, culturele verenigingen, onderwijsinstellingen enzovoort. Hierdoor kregen de socialistische leiders de idee dat het socialisme langzaam binnen het kapitalisme opgebouwd kon worden en dat een revolutie onnodig en onwenselijk was.

In theorie was de ideologie van de Tweede Internationale de revolutionaire theorie van Marx en Engels, maar in de praktijk waren de ideeën en methodes gebaseerd op een 'vulgaire' marxistische stroming, waarvan Kautsky de belangrijkste vertegenwoordiger was. De autoriteit van Kautsky was voornamelijk gebaseerd op de uitstraling van de machtige Duitse sociaaldemocratie, die als voorbeeld gold voor de andere socialistische partijen.

Kautsky geloofde in de zogenaamde 'eindcrisis' van het kapitalisme: het kapitalisme zou ooit, onvermijdelijk, in een gigantische crisis verzeilen waar het zich nooit van zou kunnen herstellen. Deze crisis zou het moment betekenen waarop de arbeidersklasse en haar organisaties de macht konden overnemen en het socialisme vestigen.

Marx had echter nooit van een dergelijk finale crisis gesproken; hoewel hij erkende dat het kapitalisme telkens weer in een crisis verzeilt omwille van haar interne tegenstellingen, zal deze crisis niet automatisch leiden tot socialisme. De overgang naar een socialistische maatschappij kan immers enkel gebeuren door een bewuste actie van de werkende klasse.

Indien dit niet gebeurt, zal het kapitalisme zich opnieuw herstellen – ten koste van de uitgebuite klassen, of erger, zoals Rosa Luxemburg het verwoordde: "socialisme of barbarij!" In dit tijdperk van massavernietigingwapens en milieuverontreiniging lijkt dit laatste dilemma prangender dan ooit.

Het geloof in de finale crisis van het kapitalisme schiep een ironische situatie: de socialisten hielden bij elke kans om de macht te veroveren steeds de arbeidersklasse in toom, vanuit het argument dat dit niet de grote crisis was en men moest afwachten tot de tijd rijp was. De tijd zou echter nooit rijp zijn aangezien de finale crisis nooit zou komen...

In plaats van de arbeidersklasse voor te bereiden op de transformatie van de kapitalistische naar een socialistische maatschappij, streden de reformistische leiders enkel voor concrete hervormingen binnen het systeem. De tegenstelling tussen de revolutionaire theorie en de reformistische praktijk werd aangekaart door de revisionist Bernstein, die vond dat de revolutionaire theorie zich moest aanpassen aan de pragmatische politiek van de socialistische partijen. De grote breuk tussen reformisten en revolutionairen gebeurde echter pas aan de hand van grote gebeurtenissen zoals de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie.

De Derde Internationale

Hoewel de socialistische partijen van de Tweede Internationale zich ertoe verplicht hadden om geen deel te nemen aan de onvermijdelijke militaire botsing tussen nationale kapitalistische belangen, stemden de Duitse socialistische parlementsleden unaniem voor de oorlogskredieten en de imperialistische oorlog van Keizer Wilhelm. De socialisten in andere landen zoals Frankrijk en België volgden hun voorbeeld, waardoor ze zich dus plots in tegenovergestelde nationalistische (en imperialistische) kampen bevonden. De revolutionaire en internationalistische retoriek van de Tweede Internationale werd doorprikt en deze organisatie hield de facto op te bestaan als uitdrukking van de internationale werkende klasse.

Algauw ontstond er binnen de socialistische partijen oppositie tegen de oorlog. De revolutionaire socialisten zoals Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg in Duitsland, Lenin en Trotski in Rusland en Gramsci in Italië wilden de oorlog tussen de imperialistische grootmachten, een oorlog waarbij de arbeidersklasse niets te winnen had, omzetten in een revolutionaire klassenstrijd.

Toen de revolutionaire marxisten in 1915 bijeenkwamen op de Conferentie van Zimmerwald om de oprichting van een nieuwe Internationale te bespreken, vormden ze nog een kleine groep. De Russische Revolutie van 1917 leidde ertoe dat de kwestie van revolutie niet langer een abstract idee was, maar een concrete werkelijkheid. De Russische revolutionaire marxisten, de bolsjewieken, hadden de staatsmacht veroverd en waren volop bezig met de socialistische transformatie van de maatschappij. Vanuit socialistisch Rusland werd in 1919 dan ook een nieuwe, revolutionaire internationale opgericht: de Communistische Internationale of Komintern. Het revolutionaire potentieel in het Westen was enorm: revoluties hadden een einde gemaakt aan de Russische, Duitse en Oostenrijke autocratieën. De Eerste Wereldoorlog eindigde in werkelijkheid door een revolutionaire opstand in Duitsland. In elk land keerden geradicaliseerde soldaten van het front terug en de reformistische strekking binnen de socialistische partijen werd in het defensief gedrongen. In dit revolutionaire klimaat ontstonden de massapartijen van de Komintern, meestal uit massale afsplitsingen van de oude sociaaldemocratie. In Frankrijk bijvoorbeeld stemde de meerderheid van de socialistische partij (SFIO) om aan te sluiten bij de Komintern en de Franse Communistische Partij te vormen.

De leiders van de nieuwe internationale waren vastbesloten te leren uit de fouten van hun voorgangers. De Komintern werd in tegenstelling tot de Tweede Internationale geen losse federatie van nationale partijen, maar moest een gecentraliseerde organisatie zijn: een echte wereldpartij van de werkende klasse. Internationalisme vormde het tegengif voor het nationalistisch verraad van de sociaaldemocratie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Jammer genoeg viel de opbouw van de Komintern samen met de stagnatie van de revolutionaire beweging, hoewel dit toen voor de meeste revolutionaire marxisten niet duidelijk was. Het jaar 1923 vormde het keerpunt: in Duitsland aarzelde de leiding van de Communistische Partij om de staatsmacht te veroveren, waardoor de revolutionaire kans verloren ging, terwijl in de prille Sovjet-Unie zelf een contrarevolutie aanving in de vorm van de stalinistische bureaucratie.

De stalinistische contrarevolutie

Net als het kapitalisme haar eigen revolutionaire tegenkrachten genereert, zo roept de revolutie haar eigen contrarevolutionaire tegenkrachten op. Het falen van de revoluties in Duitsland, Hongarije, Oostenrijk, Italië en andere westerse landen isoleerde de Russische revolutie en versterkt de krachten van de contrarevolutie. In het Westen werd de contrarevolutie niet enkel gedragen door burgerij, leger en politie, maar ook door de sociaaldemocratie, die in vele landen opnieuw de kant van het kapitaal koos en meehielp de opstanden in de kiem te smoren. In de Sovjet-Unie nam de contrarevolutie bij het uitblijven van revoluties in westerse landen de vorm aan van bureaucratisering en stalinisme.

Na de Oktoberrevolutie werd de prille Russische arbeidersstaat in een vernietigende burgeroorlog gestort. Het geïmproviseerde Rode Leger moest niet alleen tegen de restanten van het tsaristische leger en de grootgrondbezitters vechten, maar ook tegen een buitenlandse invasie van zo'n twintigtal legers. Dankzij de revolutionaire propaganda, waardoor vele soldaten naar het Rode Leger overliepen, en de steun van de bevolking slaagden de bolsjewieken erin de contrarevolutionaire krachten te overwinnen. Oorlog is echter de slechtste vroedvrouw voor een democratisch regime. De prille Sovjet-Unie erfde de cultuur van het oorlogscommunisme, waar weinig tijd was voor debat en overleg en autoriteit bepaald werd door rang en functie. Bovendien had de oorlog een groot deel van de Russische arbeidersklasse, die de drager was van de revolutie, het leven gekost en vele communistische kaders waren gesneuveld.

Een van de vereisten voor een arbeidersdemocratie is een algemene verkorting van de werkweek. Meer vrije tijd betekent meer tijd om deel te nemen aan het dagelijkse bestuur in de raden. In Rusland ontstond echter een verlenging van de werkweek om het land in snel tempo terug op te bouwen. Participatie in de sovjets begon te dalen en stilaan ontstond er een laag bureaucraten die de arbeiders in de economische en politieke beslissingsorganen begon te verdringen. De arbeidersklasse stond dus in een zwakke positie tegenover de andere maatschappelijke krachten, zoals de boeren. Eigenlijk was Rusland een onderontwikkeld en achtergesteld land. Ongeletterdheid was de regel. Door de uitdunning van de arbeiderskaders moest de arbeidersstaat dus steeds meer een beroep doen op geschoolde mensen uit het oude staatsapparaat. De revolutionaire kaders werden vervangen door de mensen die voorhanden waren, veelal vroegere tsaristische officieren, bureaucraten en technici.

De revolutie steunde dus op een uitgedunde arbeidersklasse en werd bedreigd door een  opkomende bureaucratie, die haar eigen belangen nastreefde. Lenin en Trotski beseften reeds voor de Oktoberrevolutie dat Rusland, een semi-feodaal land, onmogelijk op zichzelf de socialistische transformatie van de maatschappij kon aanvatten. Het democratisch plannen van een economie lukt pas als er een economische en materiële basis is waardoor er genoeg kan worden geproduceerd om in de basisbehoeften van de gehele bevolking te voorzien. Wanneer er schaarste heerst moet er onvermijdelijk een instantie zijn die, op een autoritaire manier, de verdeling van de goederen controleert. Rusland had de steun van de westerse geïndustrialiseerde landen nodig om te overleven en een socialistische maatschappij te worden. Deze steun kon er enkel komen indien ook in het Westen succesvolle revoluties ontstonden. Hoewel er verscheidene revoluties kwamen, was geen van hen succesvol. De prille Sovjet-Unie stond er dus alleen voor, in een vijandig internationaal klimaat, met een zwakke arbeidersklasse, een economie die door de oorlog in puin lag en een opkomende bureaucratie. Aangezien de arbeidersklasse aanvankelijk te zwak was om zelf het bestuur uit te oefenen, kwam meer en meer verantwoordelijkheid en gezag bij de partij te liggen. De partij kende ook een sterke instroom van niet-arbeiders die de controle van de werkende klasse op haar instrument nog verzwakte.

Aanslagen, opstanden en couppogingen binnen de context van een burgeroorlog schiepen de noodzaak van een tijdelijk verbod op alle partijen behalve de communistische partij. Een verbod dat waarschijnlijk te verregaand was, achteraf gezien. Uiteindelijk volgde hierop in 1921 een verbod op factievorming binnen de communistische partij, wat de doodsteek gaf aan elke vorm van interne democratie en discussie. Trotski gaf later toe dat dit een grote fout was. Het socialisme heeft immers democratie nodig zoals een lichaam zuurstof.

In 1924 werd het de bolsjewieken duidelijk dat de revolutie in het Westen voor onbepaalde tijd was uitgesteld. De Sovjetrussische bureaucratie vond haar vertegenwoordiger in de persoon van Stalin die op dat moment de theorie van ‘socialisme in één land’ voorstelde. Deze theorie vormde een ideologische uitdrukking van de opkomende belangen van de bureaucratie, die geen boodschap had aan revolutie en democratie, maar wel aan rust en orde. Het was echter niet eenvoudig voor de stalinistische bureaucratie om een stevige greep op de macht te krijgen. Algauw ontstond er oppositie binnen de partij tegen het 'bureaucratisme'. Stalin begon toen de getrouwe bolsjewieken te vervolgen via grootse schijnprocessen of heimelijke executies. Van alle revolutionaire leiders uit 1917 bleef rond 1940 enkel Stalin nog over.

Stalinistische export

De Russische Revolutie begon dus als een waarachtige socialistische revolutie, maar verviel door specifieke omstandigheden tot een stalinistisch regime. Daarom spreken we over een gedegenereerde arbeidersstaat. De misvormde arbeidersstaten die na de Sovjet-Unie ontstonden, doorliepen vanzelfsprekend niet diezelfde specifieke omstandigheden. De golf van revoluties na de Tweede Wereldoorlog vond plaats toen het stalinisme aangezien werd als een echt socialistisch systeem. De aanvankelijke successen van de planeconomie en de strijd tegen Nazi-Duitsland verleenden een groot prestige aan de Sovjet-Unie, niettegenstaande haar democratisch deficit. Revoluties in de Derde Wereld, die zichzelf als socialistisch bestempelden, namen dan ook niet de periode vlak na de Oktoberrevolutie als voorbeeld, maar wel de bureaucratische Sovjet-Unie. Zo werd het stalinisme 'geëxporteerd', naar China, Vietnam, Ethiopië, Afghanistan enzovoort. De meeste van deze 'revoluties' waren overigens eerder staatsgrepen door linkse officierengroepen of machtsovernames door kleine guerrillabewegingen, die de passieve steun genoten van grote delen van de bevolking. De leiders van dergelijke organisaties zagen in de Sovjet-Unie een voorbeeld om hun land snel te industrialiseren zonder afhankelijk te zijn van westerse grootmachten. Aangezien ze op het volk moesten steunen om hun macht te behouden en te legitimeren, hanteerden ze vaak een socialistische retoriek, nationaliseerden ze bepaalde economische sectoren en werd de rijkdom beter verdeeld dan in het kapitalisme.