Inhoudsopgave

4. De werking van de kapitalistische economie

De logica van kapitaalsaccumulatie

In het vorige hoofdstuk bespraken we de historische stappen die tot de ontwikkeling van het kapitalisme geleid hebben. Om tot kapitalisme of, in andere woorden, een veralgemeende wareneconomie te komen moet er (1) een groep mensen bestaan die over het noodzakelijke kapitaal en de ideologie beschikken om kapitaal te accumuleren, m.a.w. kapitalisten; (2) een groep mensen bestaan die uit noodzaak hun arbeidskracht aan de eerste groep verkopen, m.a.w. arbeiders; (3) markten waar men de geproduceerde waren kan slijten. Deze drie voorwaarden waren vanaf de Middeleeuwen het sterkst in het Westen vervuld. De burgerij vormde de politieke en economische motor van het kapitalistische bestel, terwijl landloze boeren proletariseerden en in een stedelijke arbeidersklasse transformeerden. Deze arbeidersklasse bezit geen productiemiddelen en heeft geen andere keuze dan het verkopen van haar arbeidskracht aan degenen die wel de productiemiddelen bezitten, de kapitalistische klasse.

Burgerlijke economen stellen vaak dat een arbeider en een kapitalist vrijwillig een arbeidscontract aangaan. In werkelijkheid schuilt er achter deze schijnbaar vrijwillig aangegane ruilrelatie tussen arbeider en kapitalist een dwangrelatie die voortvloeit uit de ongelijke bezitsverhoudingen. Een loonarbeider heeft geen andere keuze dan zijn arbeidskracht te verkopen. Hierdoor ontstaat een ongelijke machtsverhouding in het loononderhandelingsproces die de kapitalist in staat stelt om de arbeider meer arbeid te laten presteren dan de waarde die hij hem vergoedt onder de vorm van een loon. Deze meerwaarde ontstaat met andere woorden doordat de loonarbeider niet vergoed wordt voor een deel van zijn geleverde arbeid. De kapitalist transformeert deze meerwaarde in winst wanneer hij zijn waren op de markt kan verkopen en voegt deze winst toe aan zijn kapitaal waardoor hij in een volgende productiecyclus meer arbeiders en machines kan huren, meer kan produceren en dus nog meer winst kan maken. Dit steeds verdergaande proces noemde Marx kapitaalsaccumulatie: de opeenstapeling en concentratie van winsten in de handen van de kapitalistische klasse. De concentratie van kapitaal is een van de voornaamste conclusies van Marx’ analyse van het kapitalisme en het vormt de fundamentele oorzaak voor de toenemende sociale ongelijkheid die we overal waarnemen.

KapitaalEen van de belangrijkste inzichten van Marx is dat de kapitalistische winstvoet de tendens heeft om te dalen. De winstvoet is de verhouding tussen de winst (het gerealiseerde onverkochte loon van de arbeider) en het geheel aan geïnvesteerd kapitaal, met andere woorden: de verhouding tussen winsten en kosten. De winstvoet heeft permanent de tendens om te dalen, aangezien deze continu onder een neerwaartse druk staat, onder andere door de strijd van arbeiders voor betere lonen. De winstvoet daalt dus niet automatisch, maar diens dynamiek is het gevolg van de klassenstrijd, de krachtmeting tussen arbeiders en kapitalisten. Marx’ conclusie over de tendentiële daling van de winstvoet impliceert alleen dat wanneer een kapitalist zijn winstvoet op een zelfde niveau wenst te houden, hij genoodzaakt is om de uitbuitingsgraad steeds verder te verhogen. Dat kan bijvoorbeeld door de lonen te doen dalen, door de arbeiders harder te doen werken voor een zelfde loon of door de uitbuiting van de ‘Derde Wereld’ op te drijven.

Crisis

Het kapitalisme is een systeem dat door zijn inherente logica telkens opnieuw in crisissen verzeild raakt, met verregaande sociale gevolgen zoals afdankingen, werkloosheid, daling van de levensstandaard en zelfs oorlogen om markten en grondstoffen. Aangezien de arbeiders als groep meer produceren dan zij uiteindelijk kunnen terugkopen en hun koopkracht door de tendentieel dalende winstvoet ondergraven wordt, kent het kapitalisme als eerste productiewijze in de menselijke geschiedenis een overproductie aan waren. Terwijl prekapitalistische samenlevingen aan systematische onderproductiecrisissen onderhevig waren, vanwege misoogsten en een lage productiviteit, produceert het kapitalisme meer goederen dan er koopkracht is.

Kapitalisme is crisisDe overproductie van waren zorgt voor een toenemende competitie tussen de kapitalisten over markten. Dit leidt tot een “survival of the fittest” en een toenemende centralisatie van kapitaal: het kapitaal komt in handen van een steeds kleinere groep mensen. Sommige kapitalisten gaan immers failliet, anderen fuseren, kleine zelfstandigen kunnen de concurrentie niet aan en het wordt steeds moeilijker om nog een nieuw succesvol bedrijf te beginnen vanwege de hoge vaste kosten en andere toetredingsdrempels. In zijn ontwikkeling neigt het kapitalisme dus naar monopolievorming: steeds minder en steeds grotere ondernemingen. Het is ironisch dat de vrije concurrentie, de motor van het kapitalistische proces, door het kapitalisme zelf ondergraven wordt. De zogenaamde “onzichtbare hand” van de markt wordt in de grote ondernemingen steeds meer door vormen van planning vervangen, die in zich de kiemen dragen van een democratisch geplande economie. Niettegenstaande onder het kapitalisme de productie in de praktijk gesocialiseerd en geglobaliseerd is, blijft het bezit van de productiemiddelen in private handen. De dialectiek van de geschiedenis wil dat het kapitalisme, de maatschappij waarin elke vorm van collectief bezit vernietigd is, juist de samenleving is die door haar immense vooruitgang van de productiekrachten de basis legt voor een socialistische en communistische maatschappij. Het kapitalisme schept immers haar eigen ondergang in de vorm van de werkende klasse, die in haar strijd tegen het kapitalistische systeem de zaden plant van het socialisme en communisme, door haar onderlinge solidariteit en de oprichting van vakbonden, mutualiteiten, verbonden, partijen, comités, enzovoort.