Inhoudsopgave

7. Wat is nu een revolutie?

Revolutie: een bewustwordingsproces

Voor marxisten beschrijft de term revolutie in de eerste plaats een proces van bewustwording, waarbij grote lagen van de bevolking tot het inzicht komen dat er onoverkomelijke problemen zijn met de huidige maatschappelijke orde en dat deze fundamenteel veranderd moet worden. Wanneer we spreken over een revolutionaire situatie, bedoelen we dat een meerderheid van de bevolking een grote interesse ontwikkelt voor politieke discussie en activisme. De massa’s worden zich bewust van hun collectieve macht en verschijnen op het toneel van de geschiedenis om zelf hun lot in handen te nemen.

Vaak wordt revolutie gelijkgesteld aan de effectieve verovering van het staatsapparaat. Een  opstand en/of machtsovername is echter maar een klein onderdeel van het revolutionaire proces, dat in zijn totaliteit betogingen, fabrieksbezettingen, stakingen, tijdelijke nederlagen en overwinningen kan omvatten. Revolutie is een proces van vallen en opstaan en elke ervaring verscherpt het politieke bewustzijn van de deelnemers. Het grijpen van de staatsmacht door de georganiseerde arbeidersklasse en haar bondgenoten (studenten, boeren, de lagere middenklasse enzovoort), en het afzetten van de heersende klasse vormen het sluitstuk van een revolutie. Zonder machtsovername is het revolutionaire getij gedoemd om weg te ebben. De massabeweging ziet geen resultaat, is gedesillusioneerd en passief. Het revolutionaire tij maakt plaats voor het eb van de contrarevolutie.

Het falen van een revolutie is in bijna alle gevallen te wijten aan een gebrek aan daadkracht van de leiding van de revolutionaire beweging op het moment dat de machtsovername binnen handbereik ligt. Revoluties worden niet gemaakt door revolutionaire marxisten; gedurende heel de geschiedenis zijn het de massa's zelf die in opstand komen tegen hun lot en de maatschappij willen veranderen. Het falen van revoluties ligt noch aan het enthousiasme, noch aan het potentieel van de massabeweging, maar aan de afwezigheid van een vastberaden en capabele leiding.

Reformisme en revolutie

In de geschiedenis ontbrak het de onderdrukte massa’s niet aan revolutionaire mogelijkheden om tot een vreedzame, socialistische machtsovername over te gaan: Duitsland in 1918, 1920 en 1923; Groot-Brittannië in 1926 en 1945; Spanje in 1936; Frankrijk in 1936 en 1968; Portugal in 1974-75; Italië in 1919-20, in 1943, in 1969 en gedurende de hele jaren ’70; Pakistan in 1968-69; Chili in 1970-73; enzovoort. De kans op de aanvang van de socialistische omvorming van de maatschappij werd echter keer op keer gemist door de onbekwaamheid of onwil van de leiding van de arbeidersbeweging.

De werkende klasse moet zich van haar maatschappelijke positie bewust worden en zich organiseren, wil ze het kapitalisme omverwerpen. Alleen indien ze zich bewust wordt van haar macht, kan ze haar immense revolutionaire potentieel in de praktijk omzetten. Dit bewustwordingsproces vindt haar hoogste uitdrukking in de politieke arbeiderspartij, die gericht is op de verovering van de staatsmacht en het brandpunt vormt van de gehele beweging. Zonder revolutionaire partij is de machtsovername van de arbeidersklasse onmogelijk. Het ontbreken van een degelijke revolutionaire partij en/of marxistische leiding zal de massabeweging echter niet tegenhouden om in opstand te komen en een revolutie door te voeren, zoals tijdens de Commune van Parijs in 1871 en tijdens de Hongaarse revoluties van 1919 en 1956. De zwakte van de subjectieve factor (de politieke arbeiderspartij en haar leiding) zorgde er echter voor dat deze revoluties niet lang standhielden en door de contrarevolutie weggevaagd werden. De kwaliteit van de arbeiderspartij en de bekwaamheid van haar leiding bepalen dus in laatste instantie of een revolutie slaagt, dan wel ten onder gaat.

Het onderscheid tussen een revolutionair of een reformist wordt vaak voorgesteld als de optie tussen directe (en vaak gewelddadige) revolutie of de graduele, parlementaire weg naar het socialisme. Dit beeld neemt echter een loopje met de werkelijkheid. Het fundamentele verschil tussen reformisten en revolutionaire marxisten is dat deze laatste groep elke kans en elke mogelijkheid benut om de staatsmacht te veroveren en het socialisme door te voeren, terwijl reformisten de kwestie van de machtsovername steeds uitstellen en ervoor terugdeinzen om de macht van de arbeidersbeweging te ontplooien. In plaats van een gevaar voor het burgerlijke bestel, veranderde de reformistische leiding van de arbeidersbeweging in een van de grootste steunpilaren van het kapitalistische systeem. Zonder de steun van de reformistische vakbonds- en partijleiders was het kapitalisme al lang naar de vuilnisbelt van de geschiedenis gewezen. De leiders van de reformistische partijen bezitten een kolossale macht, maar jammer genoeg behoort deze ‘arbeidersbureaucratie’ tot een van de meest conservatieve krachten in de samenleving.

Revolutie en geweld

Een wijd verspreide misvatting is dat een revolutie in essentie een gewelddadige aangelegenheid zou zijn. De geschiedenis van alle revolutionaire bewegingen leert ons echter dat het niet de arbeidersklasse is die gewelddadig optreedt, maar wel de heersende klasse, die haar maatschappelijke positie wil vrijwaren. Zo verliep de Russische Oktoberrevolutie relatief vreedzaam en ontaardde zij pas in een bloedbad toen de krachten van de tsaristische reactie zich verzamelden en Rusland door zo'n twintigtal buitenlandse legers werd binnengevallen.

Een burgeroorlog veronderstelt echter dat er nog maatschappelijke krachten zijn die zich voor het oude regime willen inspannen. Een revolutionaire golf beroert alle lagen van de maatschappij, ook de gewone mannen en vrouwen van het repressieapparaat van de staat. Het doet er niet toe hoeveel geweren, tanks of bommen de heersende klasse tot haar beschikking heeft wanneer haar soldaten en politiemannen verbroederen met de revolutionairen. Bij gunstige omstandigheden leidt de crisis van een heersende klasse die met een grote massabeweging geconfronteerd wordt tot de geweldloze ineenstorting van het regime. In Hongarije in 1919 overhandigde de burgerij op vreedzame wijze de macht aan de communistische partij. De revolutie in 1918 in Duitsland begon ook zonder enige weerstand of geweld. Er vond een algemene staking plaats, muiterij in het leger en de vloot (de soldaten arresteerden hun reactionaire officieren), soldaten- en arbeidersraden werden opgezet en de macht was in handen van de arbeidersklasse. Al bij al verloren slechts negentien mensen het leven. Vergeleken met het verkeer op een drukke snelweg is revolutie blijkbaar niet zo’n grote doodsoorzaak. De arbeiders en soldaten die voor het eerst actief politiek bedreven, richtten zich onvermijdelijk naar de bestaande massaorganisaties van de sociaaldemocratie. In Duitsland was dat een sociaaldemocratie met dezelfde reformistische leiders die de arbeidersklasse in 1914 al eens verraden hadden. De sociaaldemocratische leiders Noske en Scheidemann verraadden de revolutie en overhandigden de macht terug aan de burgerij, die echter helemaal niet in staat was om de crisis te boven te komen. Zo leidde de verraden revolutie vijftien jaar later indirect tot het aan de macht komen van Hitler. Dit is een spijtig voorbeeld van hoe de weigering van de reformisten om de macht over te nemen, zelfs al kan dit op vreedzame wijze gebeuren, het pad voorbereidt van bloedige repressie en reactie.

Marx en Engels sloten een vreedzame omvorming van de maatschappij niet uit, maar dachten dat het in hun tijd enkel in Groot-Brittannië mogelijk was. De basisvoorwaarde die een vreedzame omvorming van de maatschappij mogelijk maakte, vloeide voort uit de uitzonderlijk gunstige machtsverhoudingen voor de werkende klasse, die een gevolg waren van het feit dat Groot-Brittannië in die periode het enige land ter wereld was waar de kapitalistische industrie zich ten volle had ontwikkeld. De ontwikkeling van de productiekrachten gedurende de voorbije honderd jaar heeft de arbeidersklasse in de hele wereld echter enorm versterkt. Dit betekent dat de machtsverhoudingen in het voordeel van de werkende klasse zijn verschoven. In de tijd van Marx maakte de arbeidersklasse enkel in Groot-Brittannië de meerderheid van de bevolking uit. Vandaag vormen mensen die een inkomen verwerven door hun arbeidskracht op de arbeidsmarkt te verkopen – de marxistische definitie van 'arbeiders' – in elk industrieland de grootste bevolkingsgroep.

Een revolutionaire machtsovername via het parlement

De eerste en tot nu toe enige geslaagde socialistische revolutie is de Russische Revolutie van 1917. Door de geschiedenis heen slaagde de arbeidersklasse er verscheidene keren in de macht te veroveren (Commune van Parijs in 1871, Duitsland in 1918, Hongarije 1919, Catalonië in 1936 enzovoort), maar enkel in Rusland slaagde de revolutionaire beweging erin de staatsmacht te veroveren, te consolideren en aan te vangen met de socialistische transformatie van de maatschappij.

De Russische Revolutie van 1917 brak het wereldkapitalisme in haar ‘zwakste schakel’. De ervaringen en lessen van de revolutie zijn van fundamenteel belang voor marxisten in de hele wereld. Toch levert het Russische voorbeeld geen blauwdruk voor revoluties in andere delen van de wereld. De maatschappelijke context van Rusland verschilt immers grondig van deze in de westerse landen. De strategie en tactiek die de bolsjewieken tijdens de Russische Revolutie hadden gebruikt, kunnen niet zomaar in andere landen worden aangewend. 

Marx en Engels hadden kritiek op de burgerlijke democratie en het parlementair cretinisme (de illusie dat het burgerlijke parlement een reële impact had op de maatschappij), maar ze dachten ook dat de arbeidersklasse in een burgerlijke democratie ‘de slag om de democratie’ kon winnen. De werkende klasse kon aan de macht komen door een eenvoudige meerderheid in het parlement. De strijd om het algemeen stemrecht droeg bovendien bij tot de ontwikkeling van het politieke bewustzijn van de arbeidersklasse. Na de Tweede Wereldoorlog werd het voor de arbeidersbeweging in bijna alle westerse kapitalistische staten niet alleen mogelijk om de staatsmacht op vreedzame wijze te veroveren, maar ook om via het parlement de macht te grijpen en zo de socialistische transformatie van de samenleving aan te vatten.

De Anjerrevolutie

De Portugese Anjerrevolutie is een mooie illustratie van het potentieel van een parlementaire machtsovername. In 1974 stortte de gehate dictatuur na vijftig jaar in elkaar. De bloedige koloniale oorlogen in Angola, Mozambique en Guinea-Bissau speelden een belangrijke rol in de aanloop tot de revolutie. De Portugese officierenkaste was niet zoals die van andere imperialistische staten. Een dergelijke officierengroep bestaat meestal uit zonen van rijke families die een veilig en comfortabel leven leiden achter een bureau. De oorlogen in Afrika zorgden er echter voor dat de militaire dienst in Portugal geen sinecure was, maar een gevaarlijke zaak met weinig aantrekkingskracht voor de kroost van de burgerij. Veel officieren kwamen dus uit de middenklasse. Ze waren ‘studenten’ in uniform. Sommigen onder hen kwamen onder invloed van marxistische ideeën. Op 25 april 1974 vond er een linkse coup plaats van een aantal jonge officieren die dictator Caetano (de opvolger van Salazar) omverwierpen. Dit was niet de eigenlijke revolutie, maar wel een signaal voor de Portugese arbeidersklasse om in actie te komen. Na jaren militaire dictatuur ontstond een magnifieke beweging van de Portugese werkende klasse. Op 1 mei stroomden de straten vol met 3 miljoen arbeiders (de Portugese bevolking bedroeg toen zo'n 8 miljoen). Zij aan zij met de arbeiders betoogden soldaten met de wapens in de hand en anjers uit hun lopen. Geen enkele kracht wilde nog de bestaande orde verdedigen.

Tijdens de eerste verkiezingen na de val van de dictatuur ging 91,1 procent van het electoraat naar de stembus, een weerspiegeling van het revolutionaire bewustwordingsproces. De socialistische partij kreeg 37,8 procent van de stemmen, de communistische partij 12,5 procent en haar bondgenoot, de MDP, 4,1 procent. Samen hadden deze drie arbeiderspartijen 54,4 procent van de stemmen, voldoende om een meerderheidsregering te vormen en de socialistische omvorming van de maatschappij aan te vatten.

Via de nationalisatie van het land, de banken en de economische sleutelsectoren kon deze regering de macht van de grootgrondbezitters, bankiers en kapitalisten breken. Ze kon de pensioenen en lonen omhoogtrekken, de arbeidsdag verminderen en de levensstandaard van de kleine boeren en winkeliers verhogen. Om te voorkomen dat de spontane massa-actie door parlementarisme vervangen werd, diende ze de arbeiders en boeren op te roepen om de fabrieken en de landerijen te bezetten en democratisch gekozen comités voor zelfbestuur op te richten. Wilde deze arbeidersregering aan de macht blijven, dan had zij de voortdurende steun en erkenning nodig van de extraparlementaire massabeweging. Alleen op basis van de collectieve acties van de arbeidersklasse zou zij in staat geweest zijn om haar socialistisch overgangsprogramma te verwezenlijken.

Niets van dit alles gebeurde echter. De leiders van de socialistische en communistische partijen weigerden, ondanks hun revolutionaire retoriek, hun historische taak te vervullen. De kracht die het kapitalisme in Portugal redde was niet het leger, maar de leiders van de communistische partij, die onmiddellijk aankondigden dat men de ‘progressieve’ generaal Spinola diende te steunen. Een jaar later probeerde deze generaal een staatsgreep te plegen. Deze faalde: de paratroepen onder zijn bevel verbroederden met de revolutionaire soldaten. Soms heeft de revolutie de zweep van de contrarevolutie nodig. In dit geval zorgde de couppoging voor een hernieuwde massabeweging. De bankbedienden bezetten de banken en vroegen de regering om de banken te nationaliseren. De rest van de arbeidersklasse volgde hun voorbeeld. Onder druk van de arbeidersklasse werden aldus de banken en verzekeringsmaatschappijen genationaliseerd, de machtsbasis van de reactie in Portugal, die meer dan 60 procent van de economie in handen hadden. “Capitalism is dead in Portugal,” blokletterde de Britse krant The Times. De macht was in handen van de arbeiders, boeren en soldaten. Maar opnieuw waren het de reformistische leiders van de communistische en socialistische partij die het kapitalisme redden.

Vandaag wordt Portugal geregeerd door de sociaaldemocratische PS. De PS behaalde bij de laatste verkiezingen in 2005 een absolute meerderheid in het parlement met 121 van de 240 zetels. De communistische partij (PCP) behaalde bij deze verkiezingen 12 zetels.